Voor grote Nederlandse tuinen welke vaak zijn gelegen bij kastelen, buitenplaatsen en landgoederen, is er volop aandacht. Deze tuinen hebben stichtingen die hun belangen verdedigen (NTs) of die zorgen voor meer kennis en publiciteit (sKBL). Minder aandacht is er voor de “gewone” stadstuin en hun tuiniers en dus weten we daar ook minder over. Hoog tijd om in dit eerste deel van deze serie berichten eens nader te kijken wie nou die Nederlandse tuinier is en wat de betekenis is van de stadstuinen.

Uit veel onderzoeken blijkt dat tuinieren op vele vlakken een positieve uitwerking heeft op ons gevoel van welzijn. Wonen in een groene omgeving vinden wij belangrijk en prettig, bovendien zijn huizen in een groene omgeving ongeveer 15% meer waard en is er in deze buurten minder criminaliteit. Daarnaast hebben onze (groene) tuinen een positieve invloed in de vorm van onder meer een gunstiger microklimaat, het vergroten van de biodiversiteit en betere opname van regenwater.
Steeds vaker echter zien we tuinen veranderen van functie, het tuinieren wordt ingeruild voor een parkeerplaats van de heilige koe. Ook zijn de tuintrends de ons door de tuincentra en hun hardwareleveranciers worden opgedrongen er vaak op gericht om van de tuin een extra (stenen) kamer te maken. Planten zijn slechts bijzaak en sfeerbrengers in tuintrends geworden.

Met uitzondering van (openbare) parken ondergaat het openbaar groen een degradatie. Stroken van plantsoenen worden gekraakt en bij tuinen getrokken. Ten tijde van de nog recente bezuinigingen werden rotondes geadopteerd door het bedrijfsleven met reclamedisplays tot gevolg. Stukken openbaar groen in bruikleen gegeven aan bewoners die vervolgens ook voor het onderhoud moesten zorgen. Menig plantsoen ging ten onder aan trampoline-terreur, de ene keer los op het grasveld en anders voorzien van grote kuil zodat de trampoline lekker makkelijk gebruikt kan worden. Na de zoveelste (mislukte) poging om maar even een buurttuin te stichten bleef verwoest en verwaarloosd openbaar groen achter. Natuurlijk zijn er ook voorbeelden waar het wel goed ging. De aanpak was dan professioneel en vaak met begeleiding van een tuinontwerper of initiatieven zoals Groen Dichtbij, IVN, etc.

Was vroeger alles beter?
In vroeger eeuwen was de nutsvoorziening die onze tuinen hadden een belangrijk aspect in onze voedselvoorziening. De massaproductie van groente en fruit heeft deze nutsfunctie naar de achtergrond gedrongen. Er is wel een opleving wat betreft school-,volks- en buurttuinen (sociale tuinen). Hier worden verse, biologische groente en fruit gekweekt. Dit gaat ook op voor cultuur-eigen voedsel kweken.
Niet onbelangrijk is hierbij ook het educatieve aspect. Zodat kinderen weer leren waar hun voedsel vandaan komt.
De tuindorpen waren in Nederland weinig talrijk, net als in Engeland, maar werden wel het archetype voor naoorlogse, suburbane stadsuitbreidingen, waar eengezinshuizen met een eigen tuin domineren (70% van de huidige woningvoorraad).
Het concept van de tuindorpen en steden was dat met een eigen tuin het tuinieren een vormende vrijetijdsbesteding zou zijn. De tuiniers zouden zo in contact komen met de natuur en met buurtbewoners en zou het de huiselijkheid bevorderen. Het publieke groen is er dan voor sport en spel. Naast de vraag of bewoners wel blij moesten zijn met een tuin, ging de discussie erover of de privétuin ten volle mag worden toegeëigend en vormgegeven door de bewoners, of dat ook mag worden gevraagd voor meer publieke belangen, zoals een fraai aanzicht. Dat laatste hield in tuindorpen bijvoorbeeld restricties in ten aanzien van schuttingen en andere bouwsels op het erf, en het verbod op een moestuin als voortuin; soms plantte de verhuurder zelf bomen aan in de voortuinen.

De meeste tuinen zijn gedeeltelijk beplant. Voor de achtertuin is het logisch dat een deel van de tuin bestraat is als zithoek, of om fietsen en vuilcontainers te stallen. De meeste achtertuinen zijn dan ook voor minimaal een kwart van de oppervlakte bestraat, oplopend tot helemaal bestraat. Ongeveer een kwart van de tuinen is juist vrij groen. De belangrijkste voorspeller van een groene tuin is zijn omvang: hoe groter, des te groener. Ook voortuinen zijn in de meeste gevallen meer bestraat dan nodig is om het huis te bereiken of de ramen te lappen. Slechts 17% had de voortuin in 2006 helemaal beplant. Vermoedelijk is dat aandeel nadien gedaald, want de bestratingstrend zette door tussen 2002 en 2011 (Linssen 2011).
Dergelijke voorschriften zijn in het licht van de latere individualisering moeilijk voorstelbaar geworden, maar er waren ook sturingspogingen die meer op aanmoediging geënt waren, zoals tuinkeuringen en wedstrijden. Vooral de oudere generaties staan nog het dichtst bij vroegere promotiecampagnes voor tuinieren en kamerplanten kweken, hoewel inmiddels ook de oudste Nederlanders van na de Floraliaoffensieven zijn.
Wat doen we zelf aan die groene omgeving?
Oudere tuinbezitters zijn belangrijke voorspellers voor een groene tuin, net als hoogopgeleide bewoners. De beschikking over tijd is niet de enige factor, want uitkeringsgerechtigden hebben juist vaker de tuin bestraat. Wel zien we dat een werkende vrouw ten koste gaat van groen in de tuin, net als de zorg voor wat grotere kinderen.
Tuinieren kan een solitaire aangelegenheid zijn en tuiniers zijn grosso modo ook eerder minder dan meer sociaal dan anderen. Wel hebben ze meer contact met directe buren.
Tijd voor tuinieren gaat verrassend genoeg niet ten koste van tijd voor sport en bewegen; tuinieren blijkt zodoende niet de seniore variant van het sporten te zijn. Mensen die veel tijd aan hun tuin besteden, blijken niet socialer te zijn dan anderen; wel hebben ze meer contact met hun naaste buren, via het tuinpad. Onderscheidend voor groene tuiniers is dat zij geboeid zijn door het natuurlijke groeiproces van de planten en daarom ook rekenen met de factor tijd. Wat hun voldoening geeft, is het contact met de natuur, buiten zijn, ook bij minder aanlokkelijk weer, en het creëren van een eigen, paradijselijke omgeving. Die passie voor wat groeit en bloeit lijkt vooral binnen de familie te worden overgedragen. Ouders of andere dierbaren geven het voorbeeld en dat blijft kinderen bij. Hebben zij zelf eenmaal een eigen tuin en wat meer tijd, dan komt het geplante zaadje tot volle wasdom.

De trend is naar het verharden van de tuin, door middel van betegeling. Planten in potten brengen dan wel een groene toets aan, maar de verharding heeft een duidelijk nadeel voor het milieu, vooral bij opwarming van de aarde. Er is dan meer behoefte aan verkoeling en goede afvoer van hemelwater. Bestrating brengt het omgekeerde teweeg: stenen slaan warmte op en verhinderen opname van regenwater. Dit zorgt voor overlopende riolen, waardoor het oppervlaktewater verontreinigd raakt. Hiermee is de duurzaamheid in het geding. Het is daarom van belang om te begrijpen wat mensen doet kiezen voor een groene beplante tuin of juist grijze betegelde tuin. In het volgende deel van deze serie gaan we op zoek naar een antwoord hierop en bekijken we de (vele) initiatieven die ons op het verantwoorde groene pad moeten brengen.
Gebaseerd op onderzoek van de Rijksoverheid, Sociaal en Cultureel Planbureau, door onderzoeker: Jeanet Kullberg.
Bekijk hier een samenvatting of download hier het volledige onderzoek: Tussen groen en grijs