Het Queen Elizabeth Olympic Park in Londen is het grootste park van het V.K wat in de naoorlogse periode is aangelegd. Tijdens de periode van de Olympische en Paralympische spelen werd het park bezocht door ruim 6 miljoen bezoekers. In 2008 kregen Nigel Dunnett en James Hitchmough de opdracht voor het beplantingsontwerp van het park.
De opdracht die zij hierbij meekregen was een uitgesproken kans voor de heren om precies dat te laten zien in het park waar zij in de horticultuur al jaren voor stonden. Namelijk een beplanting ontwerpen op basis van duurzaamheid en ecologie. Het was voor hun de uitgesproken gelegenheid om hun kennis, technieken, concepten en benadering toe te passen in een nieuw stedelijk landschap.

De tuinen in het Olympisch park zijn stuk voor stuk meesterwerken, die feitelijk ook een gouden plak waard zijn. De tuinen zijn ontworpen met als uitgangspunt de ecologie van planten. Dit maakt de beplanting niet alleen duurzaam maar vergroot duidelijk ook de biodiversiteit. Daarnaast is het ook belangrijk dat de tuinen aantrekkelijk worden gevonden door de bezoekers. De combinatie van plantenecologie en de visuele aantrekkingskracht is niet iedere beplantingsontwerper gegeven.

Gelet op het succes en de grote mate van waardering van de beplanting in het Olympic Park betekent dit dat de ontwerpers er hier zeer zeker in zijn geslaagd om deze combinatie toe te passen.
Nigel Dunnett en James Hitchmough zijn dan ook niet zomaar beplantingsontwerpers. Beiden zijn professor aan de faculteit Landschap van de universiteit van Sheffield en kunnen gezien worden als grondleggers van plantenecologie toegepast in ontwerpen voor duurzame beplanting. Daarbij is de visuele aantrekkingskracht een belangrijk criterium.

Professor Dunnett gaat bij zijn ontwerpen uit van zadenmengsels samengesteld voor allerlei omstandigheden. Deze wijze is zeer populair bij beheerders van openbare ruimtes om op een betaalbare manier een aantrekkelijke zomerbeplanting te bieden. Professor Hitchmough gaat bij zijn beplantingen uit van vaste planten gekweekt uit ontworpen zadenmengsels.

Bij hun beplantingsontwerpen maken zij geen onderscheid tussen wilde en gecultiveerde planten. Als er alleen zou worden gewerkt met de voor de Britse eilanden (beperkte keuze aan) inheemse planten komt dit de biodiversiteit niet ten goede. Bovendien zijn veel van deze inheemse planten invasieve weidegrassen) en hebben zij dus meer onderhoud nodig, wat met zich meebrengt dat de beplanting minder duurzaam is.

Het zogenaamde ‘WOW’-effect is bij hun beplantingsontwerpen erg belangrijk. De beplanting moet het leven van mensen opvrolijken, mede hierdoor wordt het draagvlak van dergelijke beplantingen vergroot. Dit komt dan uiteindelijk de biodiversiteit en duurzaamheid ten goede!

Het park van ruim een kilometer lang loopt over van een tuin ontworpen met een Aziatische beplanting via andere werelddelen naar een gedeelte met een Europese beplanting. In de zogenaamde weides zijn zo veel mogelijk voor het V.K inheemse planten verwerkt.

De Britse tuin-, en landschapsarchitect Sarah Price maakte ook deel uit van het team voor het ontwerp. Zij was hierbij verantwoordelijk voor het ruimtelijk ontwerp en de structuur van dit Aziatische gedeelte.

Deze tuin heeft duidelijk een meer gestructureerd ontwerp. Hier zien we gebogen stroken van Buxus, stroken met Calamagrostis ‘Karl Foerster’. Tussen de stroken is er een gemengde beplanting van vaste planten. Om hoogte te krijgen zijn er meerstammige bomen zoals; Koelreuteria paniculata, Prunus serrula en Betula albo-sinensis. Deze bomen zien we ook in de andere gedeeltes terugkomen.
