Uit veel onderzoeken blijkt dat tuinieren op vele vlakken een positieve uitwerking heeft op ons gevoel van welzijn. Wonen in een groene omgeving vinden wij belangrijk en prettig, bovendien zijn huizen in een groene omgeving ongeveer 15% meer waard en is er in deze buurten minder criminaliteit. Daarnaast hebben onze (groene) tuinen een positieve invloed in de vorm van onder meer een gunstiger microklimaat, het vergroten van de biodiversiteit en betere opname van regenwater.
In Nederland heeft maar liefst 70% van de huiseigenaren en huurders de beschikking over een tuin bij huis. Binnen Europa heeft alleen het Verenigd Koninkrijk meer tuin bij huis. De afgelopen (crisis) jaren schoten de buurttuinen als paddestoelen uit de grond. Veel terreinen met een bouwbestemming bleven braak liggen i.v.m de crisis, veel bouwplannen worden nu, bij een betere economie, weer uit het archief gehaald.

Bij onderzoeken naar tuinen is er volop aandacht voor bijzondere tuinen zoals landgoederen en kasteeltuinen en parken, bij de particuliere tuin is er slechts een geringe aandacht voor onderzoek. Er is weinig aandacht voor natuurwaarde van de particuliere tuin om de reden dat natuur over het algemeen wordt geassocieerd met grote natuurparken. De aandacht die er was voor onderzoek ging meestal naar de effecten voor onze gezondheid. Het Productschap Tuinbouw doet vanaf 2002 onderzoek naar de drijfveren en voorkeuren van Nederlandse tuinbezitters. Bij dit onderzoek blijkt dat voor een deel van de tuinbezitters tuinieren absoluut geen feestje is, tuinieren is voor deze groep een noodzakelijk kwaad.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft voor het eerst een grootschalig onderzoek naar tuinen en tuiniers in Nederland gedaan. Dit is een samenvatting van het CPB-onderzoek:
Tuinen en tuinieren in Nederland
In dit hoofdstuk is kort een stedenbouwkundige van de geschiedenis geschetst in relatie tot het thema ‘tuin en tuinieren’ Daarbij is in de loop van de twintigste eeuw de vraag opgekomen of tuinieren een heilzame en aangename vrijetijdsbesteding is of juist een vorm van werk die de burger bespaard zou moeten worden.
Waar in vroeger eeuwen de nutsvoorziening een belangrijk pluspunt van een eigen tuin was, heeft de massaproductie van groenten, fruit en bloemen tegen zeer aanvaardbare prijzen deze functie naar de achtergrond gedrongen. Tegelijkertijd zien we juist die functie weer naar voren komen in volkstuinen en buurtmoestuinen. Het gaat dan om extra verse, biologisch geteelde of cultuureigen groenten, de nabijheid van de teelt en zeker ook het educatieve aspect: kinderen leren waar voedsel vandaan komt.

Tuinstad Amsterdam west
De tuinstadgedachte ging uit van tuinieren als vormende vrijetijdsbesteding die mensen in contact bracht met de natuur en die de huiselijkheid bevorderde. Daarentegen zagen de
modernisten tuinieren als werk dat niet paste in een woonomgeving, waar mensen juist moesten recupereren van de arbeid. Publiek groen was het gevolg, maar deze groenaanleg was vaak weinig inspirerend. De publieke ruimte was bedoeld voor sport en spel en ontmoeting.

Dit neemt niet weg dat er wel voorbeelden waren van interessante tuinen in de
publieke ruimte, zoals die van Mien Ruys. De tuindorpen waren in Nederland weinig talrijk, net als in Engeland, maar werden wel het archetype voor naoorlogse, suburbane stadsuitbreidingen, waar eengezinshuizen met een eigen tuin domineren. Het woningtype is zo algemeen (70% van de huidige woningvoorraad) dat het niet per se bewoners rekruteert die graag tuinieren. De keuze voor een tuin wordt ook ingegeven door waarden als vrijheid en de behoefte aan sociaal contact in een beschutte, eigen omgeving.
Naast de vraag of bewoners wel blij moesten zijn met een tuin, ging de discussie erover of de privétuin ten volle mag worden toegeëigend en vormgegeven door de bewoners, of dat ook mag worden gevraagd voor meer publieke belangen, zoals een fraai aanzicht. Dat laatste hield in tuindorpen bijvoorbeeld restricties in ten aanzien van schuttingen en andere bouwsels op het erf, en het verbod op een moestuin als voortuin; soms plantte de verhuurder zelf bomen aan in de voortuinen. Dergelijke voorschriften zijn in het licht van de latere individualisering moeilijk voorstelbaar geworden, maar er waren ook sturingspogingen die meer op aanmoediging geënt waren, zoals tuinkeuringen en wedstrijden. Vooral de oudere generaties staan nog het dichtst bij vroegere promotiecampagnes voor tuinieren en kamerplanten kweken, hoewel inmiddels ook de oudste Nederlanders van na de Floraliaoffensieven zijn.
In de tuininrichting waren bij professioneel aangelegde parken en grote tuinen modes te onderkennen, zoals de geometrische en gedecoreerde Frans-classicistische stijl en de Engelse landschapsstijl, waarbij tuin en landschap in elkaar overliepen. De meer ingetogen Hollands-classicistische stijl met verschillende tuinkamers leende zich goed voor kleinere tuinen, net als de meer romantische, bloemrijke cottagetuin. Vanaf de jaren zeventig werd het repertoire aangevuld met meer wilde of natuurlijke tuinen.

Hieronder komen de verschillende thema’s uit dit onderzoek nader aan de orde, zoals de vraag voor wie tuinieren een leuke vrijetijdsbesteding is en voor wie niet. Ook komt hierin het thema ‘voedselproductie’ terug, omdat het in de stadslandbouw weer actueel is geworden. De kwestie van de inrichting van de privétuin in relatie tot het meer publieke belang van de tuininrichting komt weer aan de orde, net als aanmoedigingspogingen om dat meer publieke belang te behartigen.
Hoe zien onze tuinen eruit en wie zijn de tuiniers?
In dit stuk beschreven we een aantal kenmerken van Nederlandse tuinen en tuiniers en voerden we een eerste verkenning uit naar verklaringen voor groene of juist grijze tuinen en voor de hoeveelheid tijd die mensen aan hun tuin besteden. Ongeveer 70% van de Nederlandse huizen is een eengezinshuis met een tuin erbij. De bewoners moeten dan wel iets met hun tuin doen, ook als hun interesse er niet naar uitgaat. Ruim de helft van de Nederlanders zegt te tuinieren in de eigen tuin, wat betekent dat er ook mensen moeten zijn die niet in hun eigen tuin werken en dat overlaten aan bijvoorbeeld hun partner, of aan een tuinman of andere hulp. Het laatste komt vooral voor als mensen een grote, groene tuin hebben en niet onbemiddeld zijn.
De meeste tuinen zijn gedeeltelijk beplant. Voor de achtertuin is het logisch dat een deel van de tuin bestraat is als zithoek, of om fietsen en vuilcontainers te stallen. De meeste achtertuinen zijn dan ook voor minimaal een kwart van de oppervlakte bestraat, oplopend tot helemaal bestraat. Ongeveer een kwart van de tuinen is juist vrij groen. De belangrijkste voorspeller van een groene tuin is zijn omvang: hoe groter, des te groener. Ook voortuinen zijn in de meeste gevallen meer bestraat dan nodig is om het huis te bereiken of de ramen te lappen. Slechts 17% had de voortuin in 2006 helemaal beplant. Vermoedelijk is dat aandeel nadien gedaald, want de bestratingstrend zette door tussen 2002 en 2011 (Linssen 2011).
Oudere tuinbezitters zijn belangrijke voorspellers voor een groene tuin, net als hoogopgeleide bewoners. De beschikking over tijd is niet de enige factor, want uitkeringsgerechtigden hebben juist vaker de tuin bestraat. Wel zien we dat een werkende vrouw ten koste gaat van groen in de tuin, net als de zorg voor wat grotere kinderen. Een wat ander beeld bestaat in groene tuinen waarin ook groenten of fruit te vinden zijn. Hierbij past een hoogopgeleid, maar ook een jong publiek. Verder komen de meest versteende tuinen het vaakst voor in suburbane woonmilieus, waar tuinen algemeen zijn en dus niet een heel bijzondere rol hebben gespeeld in de woningkeuze, zoals wel het geval is in centrumstedelijke woonmilieus, waar de grond duur betaald wordt. Ten opzichte van landelijke milieus zijn deze gebieden ook minder onderhevig aan een groene traditie. Ook het parkeren op het eigen erf, vanaf de jaren negentig steeds gangbaarder geworden, lijkt bewoners aan te moedigen om dan maar de hele tuin te bestraten.

In de voortuinen konden we de samenhang met het tuinbeeld bij de overburen bekijken.
Daarbij bleek het karakter van die tuin de belangrijkste voorspeller voor het uiterlijk van de eigen tuin. Het lijkt erop dat tegeltuinen, maar ook groene voortuinen besmettelijk zijn en letterlijk gespiegeld worden. De persoonskenmerken van mensen die frequent tuinieren en daar veel uren aan besteden, lijken sterk op die van de groene tuiniers. Een groene tuin kost ook veel tijd, net als een volkstuin. Veel tuinieren is gerelateerd aan minder verplichtingen op het gebied van werk en gezin, maar ook aan keuzes voor meer buurtgebonden vrijetijdsbesteding, minder mobiliteit en minder televisiekijken.
Tijd voor tuinieren gaat verrassend genoeg niet ten koste van tijd voor sport en bewegen; tuinieren blijkt zodoende niet de seniore variant van het sporten te zijn. Mensen die veel tijd aan hun tuin besteden, blijken niet socialer te zijn dan anderen; wel hebben ze meer contact met hun naaste buren, via het tuinpad.
Sinds 1975 is het aandeel Nederlanders dat zegt in de eigen tuin te tuinieren constant blijven
schommelen rond de helft van de volwassenen. Het aantal mensen dat in de eigen
volkstuin werkt daalde geleidelijk, vermoedelijk door de afname van het aantal tuinen zonder verblijfsoptie. Zelf planten kweken nam sterk af sinds 1975. Planten worden kant en klaar aangeboden in tuincentra en het zijn vooral de oudere generaties die zelf nog kweken. Onder de naoorlogse generaties nam die activiteit rap af, maar onder de jongste
cohorten leek die daling in 2011 te stagneren.
Tuinieren als vrijetijdsbesteding en expressie van de levensstijl
Vraag tuinbezitters naar de betekenis die de tuin voor ze heeft en de meesten zeggen dat het een plek van rust is. Daarmee leren we nog weinig over de tuinier, die door keihard in de tuin te werken zijn hoofd rust kan geven of op de loungeset het gehele lichaam te rusten legt. Meer onderscheidend is het als mensen aangeven in de tuin actief bezig te zijn en er contact met de natuur te zoeken. Het zijn vooral ouderen en groene tuiniers die dat zeggen. Een minderheid ziet de eigen tuin als visitekaartje bij het huis. Op grond van deze vragen en vele andere naar waarden en vrijetijdsgedrag, onderscheidt het Productschap Tuinbouw vier tot zes tuinsegmenten, die elk een eigen benadering door de commercie verdienen.

Zonder de twee tussentypen betreft het de tamelijk tuinaverse typen rood en geel, die weinig interesse in de tuin hebben en deze vooral als gebruiksruimte zien, en de tuiniger blauwe en groene typen. Het eerste is meer status- en resultaatgericht; het groene type houdt van een natuurlijke tuin waarin hij zelf wroet.
Voor Engeland maakte het marketingbureau Mintel een meer robuuste typologie met twee smaken: welgestelde, enthousiaste tuiniers, vaak ouderen, die veel tijd aan hun tuinen spenderen, en de jongere tuiniers met drukke banen en gezinnen, die de tuin als extra kamer gebruiken waarin sociaal contact plaatsheeft, maar waarin weinig getuinierd wordt. Interessant daarbij is dat de commercie zich vooral lijkt te richten op de trendgevoelige typen die zelf niet zo graag de handen in de grond steken.
Kanalen om tuinideeën op te doen zijn de winkels, met name tuincentra, bladen en de directe omgeving. Het grootste aanbod van ideeën betreft instanttuinen – tuinen die snel resultaat geven door de aankoop van grotere potplanten en veel levenloze elementen die helemaal niet hoeven te groeien.
Dat velen zeggen ook in hun omgeving inspiratie op te doen, vond in hoofdstuk 3 steun bij de ‘besmettingsthese’: de tuininrichting van de overburen doet er veel toe. Mensen met groene vingers en een groene tuinvoorkeur zijn het meest immuun voor de diverse impulsen en vormen ook niet de grootste doelgroep van de tuincentra, al is het maar omdat onder hen veel ouderen zijn, die minder trendgevoelig zijn.
Voor hen is er overigens ook wel inspiratie te vinden via televisie en bladen, maar het gaat om minder bekeken programma’s en bladen met een meer beperkte oplage in plaats van lifestylebladen.
Ook tuincentra kunnen deze groep bedienen met vaste benodigdheden zoals grond, zaad, bollen en gereedschap, maar de grootste klap moet toch komen van de impulstuiniers en daarop worden de winkels primair ingericht.
Er zijn diverse interessante projecten waarbij ideële organisaties samenwerking zoeken met commerciële, om ook bij jonger publiek belangstelling te wekken voor natuur en groene tuinen. Hiertoe behoren bijensafari’s, tuinreservaten en de operatie Steenbreek, om de betegeling tegen te gaan, naast de meer traditionele educatieve inzet van organisaties als ivn en avvn.
Onderscheidend voor groene tuiniers is dat zij geboeid zijn door het natuurlijke groeiproces van de planten en daarom ook rekenen met de factor tijd. Wat hun voldoening geeft, is het contact met de natuur, buiten zijn, ook bij minder aanlokkelijk weer, en het creëren van een eigen, paradijselijke omgeving. Die passie voor wat groeit en bloeit lijkt vooral binnen de familie te worden overgedragen. Ouders of andere dierbaren geven het voorbeeld en dat blijft kinderen bij. Hebben zij zelf eenmaal een eigen tuin en wat meer tijd, dan komt het geplante zaadje tot volle wasdom.
We hebben ook enkele enthousiaste tuiniers gesproken voor wie er geen sprake was van aanmoediging door de familie. Hun inspiratie kwam uit voort de liefde voor de natuur, voor het verbouwen van eigen voedsel en het educatieve daarvan voor de kinderen. Op deze manier kan de actuele moestuinrage mogelijk voor langere tijd sporen achterlaten, omdat de jeugd er vaak bij betrokken is.

Tuinieren kan een solitaire aangelegenheid zijn en tuiniers zijn grosso modo ook eerder
minder dan meer sociaal dan anderen. Wel hebben ze meer contact met directe buren.
Toch heeft tuinieren ook sociale waarden. Net als bij sport is er een community rondom
tuiniers, zoals tuinclubs en (volks)tuinverenigingen, maar ook informele groepen liefhebbers. Buurtmoestuinen kunnen de onderlinge relaties in de buurt een impuls geven, hoewel ook uitsluiting kan meespelen en de relaties niet altijd vanzelf goed blijven. Maar in combinatie met de verfraaiing van de omgeving en het plezier dat actieve tuiniers scheppen in het tuinieren, is het enthousiasme voor deze trend onder gemeenten en woningbouwverenigingen begrijpelijk.
Tuinen weinig onderzocht; toch belangrijk
Tuinen zijn een weinig onderzocht thema. Weliswaar zijn stadslandbouw en moestuinieren momenteel in en is er in zijn algemeenheid aandacht voor groen in de stad, maar over particuliere tuinen en tuiniers gaat het zelden. Dat is om verschillende redenen opmerkelijk.
Allereerst gaat het om het aanzien van de alledaagse woonomgeving: 70% van de
Nederlandse huizen heeft een tuin, dus het gaat om veel grond. Een grote meerderheid van de burgers wil graag een groene woonomgeving, wat ook blijkt uit de hogere waarde van woningen in een groene omgeving. Tevens is groen stress reducerend en bevordert het zo het geestelijk welzijn. Maar wat doen we zelf aan die groene omgeving? De trend is naar het verharden van de tuin, door middel van betegeling. Planten in potten brengen dan wel een groene toets aan, maar de verharding heeft een duidelijk nadeel voor het milieu, vooral bij opwarming van de aarde. Er is dan meer behoefte aan verkoeling en goede afvoer van hemelwater. Bestrating brengt het omgekeerde teweeg: stenen slaan warmte op en verhinderen opname van regenwater. Dit zorgt voor overlopende riolen, waardoor het oppervlaktewater verontreinigd raakt. Hiermee is de duurzaamheid in het geding. Het is daarom van belang om te begrijpen wat mensen doet kiezen voor een groene beplante tuin of juist grijze betegelde tuin.
Daarnaast boeit het thema tuinieren ons vanwege de vrijetijdsbesteding. Ongeveer de helft van de Nederlanders tuiniert en voor menigeen is dit ook een geliefkoosde en gezonde hobby. De tijdsbesteding eraan is gemiddeld ongeveer drie kwartier per week, door het jaar heen. Voor ouderen is het veel meer dan dat. Ten slotte boeit ons de sociale kant van het tuinieren. In beleidskringen leven daarover soms hoge verwachtingen, vooral als het gaat om tuinieren in buurttuinen. Alles bij elkaar was reden voor een kleine inhaalslag bij het scp, met een brede verkenning van dit thema.
De vragen die we stellen zijn de volgende.
– Hoe zien de Nederlandse tuinen eruit en welke determinanten hangen samen met de
keuze voor een groene of juist meer betegelde inrichting?
– Wie zijn de tuiniers die over een tuin beschikken en wie van hen tuinieren frequent,
langdurig en met genoegen?
– Welke invloeden zijn er op tuinstijlen en de keuzes die tuinbezitters maken?
– Welke sociale kanten zitten er aan het tuinieren?
Voorspellers van groene en van grijze tuinen
De meeste tuinbezitters hebben zowel hun voor- als hun achtertuin deels bestraat en deels beplant. Er zijn enkele omgevings- en persoonskenmerken die verband houden met meer groen of juist meer grijs in de tuin. Meer bestrating gaat samen met suburbane woonmilieus waar tuinen ‘gewoon’ zijn, met kleine voor- of achtertuinen en met parkeren op eigen erf, waarbij het resterende deel van de tuin dan ook bestraat wordt. Verder komt
bestrating vaker voor bij jonge mensen, lager opgeleiden en vrouwen met een baan van
minstens dertig uur per week.

Groene tuinen vormen hier de contramal: zij komen voor bij ouderen en hoger opgeleiden met grote tuinen in centrumstedelijke milieus, waar tuinen bijzonder zijn, of juist in dorpen waar bestraten minder de norm is.
Een belangrijke bevinding is dat de kans op een groene of bestrate tuin aanmerkelijk groter
is als de overburen ook zo’n type tuin hebben. Tuinaanleg lijkt aldus besmettelijk, een ervaring die gedeeld wordt door diverse geïnterviewden.
Tuinieren gaat samen met een gezonde lifestyle: wel sporten, maar minder beeldscherm
kijken
Het profiel van mensen die regelmatig en veel tuinieren lijkt veel op dat van de mensen met groene tuinen, zij het dat ze niet per se hoger opgeleid zijn. Wel gaat het ook hier vooral om ouderen: 65-plussers besteden gemiddeld meer dan twee keer zoveel tijd aan tuinieren als de gemiddelde Nederlander. Hoogopgeleiden besteden er ook meer tijd aan, maar dat komt doordat zij vaker grote tuinen hebben, die meer werk vergen. Mensen met een volkstuin besteden verreweg de meeste tijd aan tuinieren. Niet alleen kiezen ze voor een tijdrovende hobby, de volkstuin (zonder verblijfshuisje) is vaak een aanvulling op hun tuin bij het huis.
Tuinieren gaat niet ten koste van sport en andere vormen van bewegen, zoals wandelen en fietsen, ook niet bij ouderen. Dat is opmerkelijk; tuinieren is dus geen alternatieve vorm van bewegen, uit te oefenen wanneer sporten niet meer gaat. De lifestyle van tuiniers is in het algemeen een gezonde: veel tijd buiten, wel tijd om te rusten en te lezen, maar veel minder tijd achter de beeldschermen, zowel televisie als computer.

Frequente tuiniers zijn niet socialer dan anderen; wel zijn er sociale kanten aan tuinieren
Hoewel frequente tuiniers vaker praatjes maken met hun directe buren, die ze eerder tegen het lijf lopen, zijn ze in het algemeen niet socialer dan anderen; eerder is het omgekeerde het geval. Dit betreft het onderhouden van sociale contacten en doen van vrijwilligerswerk. Wel onderscheiden frequente tuiniers zich door een meer buurtgebonden activiteitenpatroon en een geringere ruimtelijke mobiliteit.
Deze uitkomst wil niet zeggen dat er geen sociale kanten aan tuinieren zitten. In gesprekken
werden we gewezen op de betekenis van gekregen planten voor tuiniers; ze ontlenen
er plezier aan en het kijken naar afzonderlijke planten herinnert ze aan dierbaren. Daarnaast is er een civil society van gelijkgestemden die zich op verschillende manieren groepeert langs de liefhebberij tuinieren: in verenigingen, tuinclubs, informele groepen, tuincomplexen en buurt(moes)tuinen. Die gedeelde interesse schept zowel een symbolische als een materiële band en kan ook maatschappelijke en culturele verschillen overbruggen, al is het geen panacee. Het zichtbare, non-verbale karakter van tuinieren maakt dat het weinig groepen hoeft uit te sluiten.

Meest groene tuiniers weinig vatbaar voor invloed van media, commercie en buurt
Commercie, media en voorbeelden in de woonomgeving zijn inspiratiebronnen voor veel
tuiniers Tuincentra, maar in toenemende mate ook bouwmarkten, worden veel bezocht voor tuinbenodigdheden. Die winkels bedienen een breed publiek, maar de belangrijkste klanten zijn toch degenen die gevoelig zijn voor trends en zich laten verrassen door iets nieuws. Dat draagt bij aan de keuze voor tuinen die snel effect geven, met grote planten, veel harde elementen (plavuizen, planken en potten) en ornamenten.
De meeste televisieprogramma’s en ook lifestylebladen moedigen mensen aan in deze richting. Toch kunnen dezelfde winkels en media ook andere interesses wekken of ingezet worden om nieuwe trends aan te wakkeren, zoals moestuinieren (ah moestuintjes, Intratuin met ‘Stekken is hip’, acties ten behoeve van meer vlinders of minder stenen). Dit gebeurt in toenemende mate op initiatief van ideële organisaties, die daarvoor brede netwerken vormen en daar ook commerciële partners in betrekken.

Groene tuiniers hebben een heel andere instelling, doordat ze meer interesse hebben in
natuurlijke processen, die tijd vergen. De planten interesseren hen en ze zijn ook bereid wat van hun eigen autonomie op te geven om zich door planten te laten verrassen, een houding die ervaring eist. Hierdoor onderscheiden hun tuinen zich van instanttuinen van degenen die zonder geduld tuinieren.
Groene vingers en interesse in planten lijken in grote mate van ouders op kind over te
gaan. Kinderen krijgen affiniteit met het laten groeien van planten en de verwondering
daarover mee van thuis; vele jaren later kan dat naar boven komen bij het verlangen naar
een eigen tuin, hoewel er ook mensen geïnterviewd zijn wier kinderen de passie niet overnamen.
Omgekeerd kregen sommige groene tuiniers thuis geen voorbeeld, maar zijn zij alsnog gemotiveerd geraakt, door hun interesse in de natuur of door het de laatste jaren populair geworden idee je eigen voedsel te kweken. Daarbij speelt ook het educatieve aspect een rol: kinderen leren waar voedsel vandaan komt en welke natuurlijke processen, zoals bevruchting door bijen, daarbij komen kijken. Daardoor is ook bredere natuur- en milieueducatie relevant voor groene tuinen.
De stijl van tuinieren waarbij men zelf planten zaait of stekt en opkweekt, is vanaf 1975 rap afgenomen. Er kwamen alternatieven, zoals een ruim aanbod van kant en klaar opgekweekte planten, die door de gestegen welvaart betaalbaar werden. Mogelijk was er al in 2011 een lichte kentering te zien bij jonge mensen; het kweken nam daar niet nog verder af.
Zaaien en kweken is een manier van tuinieren die veel ouderen nog eigen is en die generatiegewijs minder is geworden, vooral bij de naoorlogse generaties. Het aandeel steen in de tuinen is tussen 2002 en 2011 gestaag toegenomen; echter, na de opheffing van Productschap Tuinbouw vinden er wellicht geen nieuwe metingen meer plaats. De cohortvervanging, waarbij de meest groene tuiniers worden opgevolgd door jongere, grijzere tuiniers, stemt niet vrolijk over wat we in particuliere tuinen mogen verwachten. Mogelijk breidt nieuw elan, zoals het groenten verbouwen, zich uit tot een meer robuuste tegentrend in plaats van een kortstondige hype te blijven.
Stedenbouw, particuliere en publieke ruimte
In kringen van stedenbouwkundigen heeft in de naoorlogse jaren een geschil geheerst over de wenselijkheid van particuliere tuinen in de stad. Modernistische (hoog)bouwers meenden de burger daar geen plezier mee te doen, omdat tuinieren als werken werd gezien. Zij kregen in zoverre hun gelijk dat er, met name in suburbane milieus waar tuinen heel algemeen zijn, inderdaad door velen niet graag getuinierd wordt. Maar bewoners stellen wel prijs op een eigen erf waar zij zich vrij voelen. Dat is, naast de sterk gestegen grondprijzen, aanleiding geweest om tuinen betrekkelijk klein te maken.
Daarnaast zijn er woonmilieus met gestapelde bouw, waar de bewoners nauwelijks eigen tuinen hebben. In beide gevallen hebben tuinliefhebbers baat bij een alternatieve plek om zich uit te leven. Tuinverzamelcomplexen zoals volkstuinen en buurttuinen zijn voorzieningen die wel meer (deels infomeel te organiseren) beheer vergen, maar verder tegen betrekkelijk lage onderhoudskosten een hoogwaardige omgeving kunnen bieden voor de buurt. Volkstuincomplexen worden toenemend opengesteld voor een breder publiek; buurttuinen zijn dat meestal al.
Combinaties van een bescheiden erf bij de woning en aanvullende tuinen in de publieke ruimte voor echte tuiniers lijken een geschikte formule om ruimte zoveel mogelijk in handen te stellen van mensen met groene vingers. Dat vergt wel passende beheervormen, om uitsluiting tegen te gaan en om te gaan met mutaties in het gebruik. Ook kan de grond niet maximaal te gelde worden gemaakt. Maar daartegenover kunnen weer betere buurtcontacten staan en misschien ook gezondheidswinst als mensen zich aan het tuinieren zetten. Maar, zoals ook Veen (2015) stelt: overdreven verwachtingen kunnen een afbreukrisico geven.
Groeneducatie
In de negentiende en twintigste eeuw is tuinieren onder arbeiders aangemoedigd, ter verbetering en verheffing van hun levens. Er waren er genoeg die daarop niet ingingen of hun tuinen verwaarloosden, maar anderen zijn toch op een spoor gezet. Tuinieren is momenteel kortstondig deel van het basisschoolcurriculum (één tuinseizoen op de schooltuin), maar daar blijft het veelal bij. De ervaring in buurttuinen is dat veel kinderen het proces interessant vinden, dus die tuinen hebben een aanvullende educatieve functie. Ook
betrokkenen bij de beschreven acties om een breed publiek te interesseren in natuurlijker tuinieren, verdienen ondersteuning.
Mogelijk zijn er wegen om kennisoverdracht over planten en natuur uit te bouwen, zoals bij sociaal tuinieren gebeurt in de vorm van vrijwilligerswerk voor ouderen. Daar wordt kennis overgebracht van kenner op leek, gepaard aan sociale initiatieven, voor wie wel gevoelig is voor een meer levendige, groene tuin, maar zelf niet weet hoe die te realiseren. Media en commercie kunnen een maatschappelijke rol oppakken door publiek te enthousiasmeren voor tuinen die weinig onderhoud vergen, maar toch groen zijn en voldoening geven. Menig tuinarchitect profileert zich hier al mee, maar het kan misschien ook op een laagdrempeliger manier, door breed te informeren over sterke en onderhoudsarme planten.
Bekijk of download hier het volledige onderzoek: Tussen groen en grijs
Bron: Rijksoverheid, Sociaal en Cultureel Planbureau. Onderzoeker: Jeanet Kullberg
Fotoselectie: TUINENSTRUINEN.ORG

Ga naar: Welkompagina